Het is misschien wel mijn dierbaarste bezit. Een setje lichtgrijze, vingerloze handschoenen. Het stelt niet veel voor, ze zijn zelfs iets te klein, maar ik kan niet meer zonder dit duo. Ik weet nog goed dat ik ze van je kreeg. Zes jaar geleden alweer. Ik kwam rechtstreeks van mijn werk even een bakkie doen. Kijken hoe het met je was. Mijn witte, onderkoelde handen, grepen zich vast rondom een mok zwarte koffie. Mijn pijnlijke, tintelende vingers, kwamen langzaam op temperatuur. ‘Hier lieve jongen, neem mijn handschoenen maar. Ze zijn ook fijn om mee te werken.’
Een paar jaar eerder werd ik aan je voorgesteld. Ik mocht je wegwijs maken in het mooiste beroep dat er bestaat. We gingen samen de straten van Vlaardingen verkennen. Jij in je roze jas, en ik in uniform. Binnen een mum van tijd waren we maatjes. Vrienden. We konden elkaar binnen een paar dagen al ‘lezen en schrijven’. We deelden passie voor muziek en andere kunsten. We deelden boterhammen en we bietsten om de beurt centen voor koffie. We lachten ons suf om anderen en onszelf en we mailden nieuwe muzikale ontdekkingen. We bekritiseerden elkaar, maar stonden altijd voor elkaar klaar. En we werkten samen hard. Keihard. Vriendjes. Voor altijd.
Je werd ziek. Het werken ging niet meer. Gelukkig zagen we elkaar regelmatig, bijna wekelijks. We stuurden tussendoor berichten naar elkaar via alle mogelijke manieren, want tussen de tranen door moest er nog wel gelachen worden. De laatste keer dat ik je zag was bij jou thuis. Je zat naast je partner, we dronken rode wijn, en luisterde naar Triggerfinger en Muse. Ik hoopte dat deze avond eeuwig zou duren. Met een innige omhelzing namen we voor je deur afscheid. Ik liep vijf meter de donkere nacht in en draaide mij nog éénmaal om. We keken in elkaars ogen en wisten beiden dat dit voor het laatst was. Ik draaide terug en richtte mijn hoofd naar de hemel boven mij.
De handschoenen heb ik tot op de dag van vandaag nooit gewassen. Ze ruiken wel een beetje vies, maar dat boeit mij niet. Zomers zitten ze in mijn binnenzak, dicht bij mijn hart. En als het koud wordt, dan trek ik ze met liefde aan. Als mijn kouwelijke handen dan bedekt zijn, en ik aanstalten maak voor vertrek, dan kus ik de rug van mijn rechterhand en steekt daarna mijn vuist heel even de lucht in. ‘Samen klaren we deze klus Cis. Vriendjes. Voor altijd’.