De man heeft de heuvel beklommen. Hij staat nu op de top met zijn aangezicht naar het noorden, waar hij vandaan komt. Hij wil terug naar zijn geboortegrond, maar kan niet.
Hij gaat zitten en ziet het onbevlekte landschap. Ziet hoe hij gevormd werd in de streek van melk en honing. De wind brengt hem de geur van het verleden. De geur van zijn lief, die daar beneden is. De geur van zijn stad. De geur van zijn landschap. Jarenlang werkte hij, sloofde hij. Jarenlang deed hij hetzelfde. Jarenlang stond hij aan de voet van de heuvel. Jarenlang verwenste hij de heuvel omdat die het zicht naar het zuiden belemmert. Iedere dag nam hij zich voor de heuvel te beklimmen, maar altijd draaide hij zich om naar het noorden, naar het bekende.
Altijd koos hij voor zijn conservatieve leven. Het leven van werken, toewijding, netheid. Het leven van handboeien. Toch beleef de nieuwsgierigheid naar het zuiden bestaan. Het zat in zijn kop, diep in zijn kop. Vannacht droomde hij van een geboeide man. Een engel met een staalschaar knipte de boeien van de man los, maar steeds groeiden er nieuwe boeien rond de polsen van de man.
De heuvel keek toe en lachte, schaterlachte om de man. Badend in het zweet wordt hij wakker. Hij kleedt zich aan. Pakt een bijl, wat brood en een waterfles. Kust zijn lief vaarwel en vertrekt, voor het kraaien van de haan, naar de heuvel. Daar staat hij dan. “Ik ga je beklimmen”, zegt hij tot het brok steen.
De heuvel antwoordt niet maar lacht en dondert van plezier. Niemand uit het noorden had ooit geprobeerd over zijn rug te lopen. De man ontsteekt in woede en beukt met zijn bijl op het steen in. Het lukt niet. Het steen breekt het blad van de bijl. De heuvel lacht nog harder om de man die niet weet dat heuvels niet om te hakken zijn. De man geeft echter niet op. Hij zet zijn voet op de heuvelrug. Eerst voorzichtig lopend, dan harder, steeds harder. Hij holt naar boven. De heuvel siddert. Gelooft niet dat de man het durft. Het wordt steeds stiller. Geen gelach meer, geen gedonder. En nu staat hij boven op de top.
Eet het brood, drinkt het water. Ziet zijn verleden. Ruikt de geur van geborgenheid en liefde. “Ik wil terug heuvel”, galmt zijn stem door de dalen van oost, west, noord en zuid. De heuvel pakt hem beet.
Draait hem in zuidelijke richting. Laat hem afdalen. Laat hem de geuren, de illusie van wat eens was vergeten. Laat hem een nieuwe man zien die het zuiden zal ontdekken zoals hij het noorden nooit ontdekt heeft.