Ronald was nog maar net op het bankje neergestreken toen een zachte zwoele stem vanuit het niets zijn leven binnenviel: “Is deze plek nog vrij?”. Enigszins overrompeld stemde hij onmiddellijk toe in het verwelkomen van dit onverwacht gezelschap en bood haar in de verwarring gelijk ook maar een drankje aan. Ze was oogverblindend in dit heldere terraslicht en haar Nubische vormen werden door haar zomerse kledij alleen maar geflatteerd. De journalist op drie uur likte zijn vloeitje dicht en begon onmiddellijk te schrijven. Het matige schuim van het bier waarvan sommige mannen lijken te weten “waarom?!” beklijfde op zijn snor en hij staakte zijn pogingen tot gesprek met een in ongenade gevallen B-artiest uit Klazienaveen, die in de jaren zeventig van de vorige eeuw best wat hits op zijn naam had kunnen hebben gezet, ware het niet dat andere, minder getalenteerde vakbroeders, hem het gras voor de muzikale voeten hadden weggemaaid.
De stilte was kort, maar daardoor niet minder pijnlijk.
“Kom je vaker hier?”, verbrak zij deze.
Ronald stamelde iets van “Ja, ja, man van de wereld, stamkroeg, heel de wereld over gezeild, ga hier nooit meer weg, kan ik uren over vertellen”, maar voelde tot in het diepst van zijn wezen dat deze tegenover hem zittende weelde zich net iets te ver buiten zijn toegewezen divisie bevond. De droomvrouw beet zachtjes op haar onderlip, onderwijl spelend met haar lokken. Ze trakteerde hem op een klein kirretje, waar hij nog vele nachten gelukzalig wakker van zou kunnen liggen. “Ik vind je grappig, neem nu maar iets… van mij…”. Duidelijk dat het hier geen Belse pilsener betrof, brak het zweet hem uit.
Haar ogen bleven, op een ondeugende knip na, gefixeerd op de zijne en haar adem leek licht te versnellen, terwijl zij op antwoord wachtte. In paniek keek Ronald om zich heen. De Schrijver des Dorpes was inmiddels aan zijn derde weduwe binnen een half uur toe en ook daar kon geen heil meer van verwacht worden.
Hij moest dit zelf doen, het was erop, of eronder, nu, of nooit…
Het werd nooit.